Mogen gemeenten de financiering van huishoudelijke ondersteuning voor
hulpbehoevende inwoners zomaar intrekken of beperken? Vier rechtszaken daarover
tegen de gemeenten Utrecht en Montferland trokken vorige week veel aandacht. De
nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) geeft gemeenten veel
vrijheid bij het invullen van hun zorgplicht, terwijl tegelijkertijd fors
bezuinigd moet worden. Daarom zijn alle ogen gericht op de grenzen die in de
rechtszaal worden getrokken. Het kan echter nog lang duren voordat
jurisprudentie duidelijkheid geeft over wat daarbij wel en niet toelaatbaar is.
Wat houdt de Wmo in?
Gemeenten moeten op grond van de Wmo voorzieningen treffen of vergoeden
waardoor mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en deel kunnen
nemen aan het maatschappelijk verkeer. Op 1 januari is de nieuwe Wmo 2015 van
kracht geworden, die de gemeenten meer taken toebedeelt dan voorheen, maar
inwoners ook meer eigen verantwoordelijkheid geeft. Zij moeten zoveel mogelijk
een beroep doen op hun eigen netwerk en algemeen toegankelijke voorzieningen.
Pas als ze het daarmee niet redden, kunnen ze hulp vragen aan de gemeente. Die
moet met de bewoners in gesprek gaan om te toetsen wat ze zelf kunnen opbrengen
en waar ze echt gemeentelijke ondersteuning bij nodig hebben. Daar wordt streng
naar gekeken, temeer omdat de gemeenten stevig moeten bezuinigen. Op
noodzakelijke voorzieningen als rolstoelen of daarmee samenhangende aanpassingen
in huis valt weinig te bezuinigen. Daarom wordt vooral bespaard op
huishoudelijke hulp.
Wat vindt de rechterlijke organisatie daarvan?
De Raad voor de rechtspraak, die standaard om advies
wordt gevraagd over wetsvoorstellen met mogelijke gevolgen voor de rechtspraak,
waarschuwde dat de grote beleidsvrijheid voor gemeenten in de Wmo 2015 zou
leiden tot rechtsongelijkheid en verminderde rechtsbescherming van mensen die
zorg nodig hebben. Een toename van het aantal rechtszaken valt te verwachten,
stelde de Raad, die ook wees op de grote rol die familieleden, vrienden en buren
wordt toegedicht in de nieuwe wet. Als zij zich niet kunnen of willen inzetten,
heeft de hulpbehoevende burger juridisch gezien geen poot om op te staan.
Volgens de wet zijn alleen echtgenoten verplicht elkaar bij te staan.
Waarover gingen de rechtszaken waarin vorige week uitspraak werd gedaan?
Die rechtszaken maakten duidelijk dat elke gemeente haar zorgplicht
inderdaad anders invult. De gemeente Utrecht heeft bijvoorbeeld bepaald dat 78
uur huishoudelijke hulp per jaar wordt vergoed voor mensen die zelf niet in
staat zijn om hun huis schoon te maken en daarvoor geen beroep kunnen doen op
hun omgeving. Dat komt neer op anderhalf uur per week, eventueel aangevuld met
maatwerkmodules. Twee inwoners die tot 1 januari een persoonsgebonden budget
kregen voor vijfeneenhalf en drie uur hulp per week, kregen plotseling nog maar
anderhalf uur vergoed en gingen in beroep. De rechtbank
Midden-Nederland oordeelde dat Utrecht ‘in redelijkheid dit beleid heeft
kunnen vaststellen’, na overleg met uitvoerende instanties. De gemeente moet
echter wel goed onderzoeken of de aanvragers vanwege hun specifieke
omstandigheden aanspraak kunnen maken op meer.
Ook de gemeente Montferland verloor vorige week twee Wmo-zaken. Montferland
had besloten dat drie uur huishoudelijke hulp per week als een ‘algemeen
gebruikelijke voorziening’ moet worden beschouwd, waar veel mensen zelf de
portemonnee voor trekken. Daar zou de gemeente dus niet voor op moeten
opdraaien. Twee inwoners stapten naar de rechter omdat ze voorheen
respectievelijk tweeënhalf en drie uur hulp kregen, maar na 1 januari niets
meer. De voorzieningenrechter
in Gelderland vond het standpunt van de gemeente niet correct. Een algemeen
gebruikelijke voorziening moet ook voor mensen met een minimuminkomen betaalbaar
zijn, wat in dit geval niet zo was. Een schoon huis is wel van groot belang voor
de zelfredzaamheid, stelde de rechter. Als dat ontbreekt, ontstaat het risico
van vervuiling en aantasting van de gezondheid.
Volgen de komende tijd meer rechtszaken over de Wmo 2015?
Dat is wel de verwachting. Tot nu toe gaat het vooral om voorlopige
voorzieningen (bestuursrechtelijke kort gedingen), aangespannen door burgers die
acute hervatting van de huishoudelijke hulp nodig hebben. Na verloop van tijd
worden meer bodemzaken verwacht, waarin duidelijk wordt hoe de nieuwe
terminologie uit de Wmo 2015 moet worden uitgelegd en waar de grenzen liggen bij
de invulling van de gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Wat is tot nu toe de rode draad in de rechterlijke uitspraken?
Daarvoor is het nog veel te vroeg. Belanghebbenden zien in de uitspraken
van vorige week een bevestiging van eerdere zaken, bijvoorbeeld tegen de
gemeente Dantumadeel,
die huishoudelijke hulp aan een echtpaar had stopgezet zonder voorafgaand
onderzoek naar hun omstandigheden. De situaties die aan de rechters worden
voorgelegd verschillen echter juridisch en inhoudelijk sterk van elkaar, mede
door de gemeentelijke beleidsvrijheid. De rechter beoordeelt in elke zaak eerst
of de gemeente de zorgplicht op een juiste manier heeft vertaald in een
verordening. Vervolgens wordt bekeken of binnen dat kader goed is omgegaan met
het individuele belang van de burger. Daardoor gaat het telkens om zeer
specifieke uitspraken, die moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Pas als de
Centrale Raad van Beroep (de hoger beroepsinstantie) een aantal uitspraken heeft
gedaan, zullen meer algemene conclusies te trekken zijn.
(rechtspraak.nl)


